donderdag 28 september 2017

Diefstal in het Vogelschorre deel 3 - Het onderzoek 1

20 november 1822: Hoog Gerechtshof Den Haag

Het is woensdag 20 november 1822. In het Hoog Gerechtshof in Den Haag komt de 'Kamer van Beschuldiging' samen. Baron Alexander van Hugenpoth tot Aerdt is president van de kamer. De procureur-generaal heeft een rapport opgemaakt van de stukken die door Jan Gerrit Ermerins, onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in Goes, hoofdstad van het tweede arrondissement in Zeeland, werden verzameld.


Alexander van Hugenpoth tot Aerdt

Ermerins heeft sedert mei het onderzoek geleid naar een diefstal die in de namiddag van 27 april gepleegd werd in Terneuzen. Hij heeft uiteindelijk 9 personen aangehouden:

- Francis Verburgh, 24 uit Brugge
- Livinus Casimirus Elegheer, bijna 23, uit Eksaarde
- Louis Hebbelinck, 24 uit Brugge
- Louis Quicke, 22 uit Brugge
- Jacobus Beeckman, 41 uit Brugge
- Isabelle Samay, 25 uit Brugge
- Lucia Olieux, 19 uit Eksaarde
- Pieternella Munster, 24 uit Sluis
- Constantia De Pré, 18 al twee jaar zonder verblijfplaats

Nadat de griffier alle stukken in verband met de diefstal heeft voorgelezen, eist de procureur-generaal in zijn requisitoir dat de beschuldigden worden doorverwezen nar het Hof van Assisen in Zeeland.
De kamer van beschuldigingstelling besluit dat 
'overwegende dat de feiten aan de beklaagden ten laste gelegd, bij de wet worden verklaard te zijn misdaden'
'overwegende, dat de instructie van de zaak genoegzame bezwaren ten laste van de beklaagden oplevert, om dezelven deswegens in staat van beschuldiging te stellen'

de beklaagden in staat van beschuldiging te stellen, dat zij zich allen hebben schuldig gemaakt aan
- bedelarij
- de eerste twee beklaagden aan diefstal door meer dan één persoon en door middel van inwendige braak, in de aanhorigheid van een huis
- de derde en de vierde beklaagde aan medeplichtigheid aan deze diefstal door opzettelijk behulpzaam te zijn geweest en zo de daders het gemakkelijker te hebben gemaakt, en verder aan heling en verbergen van het gestolene
- de vijf anderen aan medeplichtigheid door het helen en verbergen van het gestolene, terwijl ze op de hoogte waren dat het om gestolen goederen ging

De procureur-generaal maakt een dag later de Akte van Beschuldiging op:







27 april: De diefstal in het Vogelschorre in Terneuzen

We keren nu eerst even terug naar zaterdag 27 april, dag waarop de diefstal plaatshad. Geertrui Dees, 21 heeft de ganse dag gewerkt op de hofstede die eigendom is van Charles Ferdinand Manilius, grondeigenaar in Gent. Petrus de Bock is kastelein van de hoeve. Geertrui woont bij haar ouders Abraham Dees (58) en Elisabeth Van der Hooft (56), in een klein arbeidershoevetje in de polder 'Vogelschorre' in Terneuzen. Haar oudere broers en zusters zijn gehuwd of wonen elders en zij is samen met haar 4 jaar jongere zus Wilhelmina de enige van de kinderen die nog thuis wonen.

Ze komt die zaterdagnamiddag rond 16.30 als eerste thuis. Haar ouders zijn nog aan het werk op het veld. Ze gaat eerst even het huisje binnen en gaat daarna naar het schuurtje om hout voor het vuur. De deur van het schuurtje staat open en bij het binnengaan merkt ze dat de hoed van haar vader, die normaal in één van de twee koffers in het schuurtje is opgeborgen, nu bovenop één van de koffers ligt. Ze vindt dit vreemd en gaat de twee koffers controleren. Die zijn beide leeg. Ze merkt ook dat er in de achterwand van het schuurtje een gat in het riet is en dat daarachter een paar planken werden verwijderd. Ze loopt daarop vlug naar het veld waar haar vader aan het werk is om hem op de hoogte te brengen. Abraham Dees rept zich naar huis , kijkt vluchtig even na wat er gestolen werd, en begeeft zich dan op weg om de dieven achterna te zitten, maar tevergeefs.

Hieronder: De polder 'Vogelschorre' bevond zich in 1822 nog tussen het 'Sassche Gat' en het 'Axelsche Gat" , twee zeegeulen die in verbinding stonden met de Braakman, een zijarm van de Westerschelde. (zie deel 2 voor meer info over het Vogelschorre en het hoevetje van Abraham Dees)


29 april: Aangifte van de diefstal in Terneuzen

Hieronder: Op maandagmorgen om 9 uur gaat Abraham Dees aangifte doen van de diefstal op het gemeentehuis bij  Pieter Willem Steenkamp, de burgemeester van Terneuzen.



De twee koffers die gesloten in zijn schuurtje stonden werden opengebroken met een ijzeren schop die de dieven in zijn schuurtje gevonden, en waarvan bij het openwringen een stuk was afgebroken. In de ene bewaarde hij  kledij en in de andere gereedschappen en eetwaren. Hij heeft ook een (voorlopige) lijst opgemaakt van wat er gestolen is:

- een zwarte, serge lankrok (een wollen lange vest, dei tot juist boven de knieën kwam)
- een nieuw, bombazijnen lankrok (linnen met een inslag van katoen)
- een bonte, chitzen hemdrok (van katoen of linnen)
- een fluwelen, korte broek
- een paar sayette kousen (wollen)
- een rood gebloemde halsdoek
- een stuk blauw laken van 3 el 15 of 4 en een halve el oude maat
- twee franse kronen (geld)
- een partij spek en worst
- een pannetje met wat honing
- een kempen deken die op het bed lag in de schuur (deken van vlas of hennep)



Abraham heeft op zaterdag en zondag in het Vogelschorre wat rondgevraagd of iemand iets verdachts heeft opgemerkt en hij heeft vernomen dat een bende van 8 tot 10 bedelaars zich in het schorre ophield. Hij denkt dat zij de diefstal hebben gepleegd. Bij zijn rondvraag heeft hij ook vernomen dat een zekere Jacobus Heygelaer uit Sas van Gent een aantal van deze bedelaars zou kennen.

Hieronder: Abraham Dees en burgemeester Steenkamp ondertekenen het P.V.




4 mei 1822: Axel & Sas van Gent

Burgemeester Steenkamp zendt het P.V. daarna door naar Adrianus Jacobus Paulus, de vrederechter van het kanton Axel, waarbij Terneuzen behoort.



Die zendt op zijn beurt een brief naar Lambertus Merry, de burgemeester van Sas van Gent, met de vraag om Jacobus Heygelaar, inwoner van zijn gemeente te ondervragen. Jacobus, schipper (44) woont met zijn vrouw Aaltje De Rycke in het Straatje zonder einde, en burgemeester Merry ondervraagt hem op zaterdag 4 mei.

Hij herinnert zich inderdaad dat hij op zondag 28 april hoorde van de diefstal bij Abraham Dees en dat hij zaterdagnamiddag op de zeedijk tussen Philippine en Sas van Gent, een bende van 9 personen is tegengekomen, vijf mannen en vier vrouwen. Hij herkende Constantia De Pré, die twee jaar daarvoor ook in Sas van Gent woonde bij Jean Baptiste Vervliet. Hij zag ook dat de mannen een drietal zakken bij zich hadden, waarin waarschijnlijk de gestolen goederen zaten. De bende trok in de richting van Sas van Gent.


Onderzoeksrechter Jan Gerrit Ermerins.

De diefstal is gepleegd in het arrondissement Goes, en daar wordt onderzoeksrechter Jan Gerrit Ermerins ingeschakeld om de diefstal verder te onderzoeken. Jan Gerrit Ermerins is 33 en op 7 februari 1789 geboren in Antwerpen. Hij is de zoon François Ermerins en Johanna Helena ten Hage. Hij is bij het begin van zijn onderzoek naar de diefstal in het Vogelschorre pas een maand voordien op 4 april gehuwd met de 20-jarige Adriana Wilhelmina van Citters, dochter van de stedelijke ontvanger van Goes. Hij zal nog tot in 1833 rechter van instructie blijven in Goes. Daarna wordt hij benoemd tot officier van justitie bij de rechtbank van 1e aanleg in Zierikzee.


Middelburgsche Courant 4 juni 1833

12-14 mei 1822: Goes & Sas van Gent

Op 12 mei zendt Ermerins op zijn beurt een verzoek naar burgemeester Merry om Jacobus Heygelaer opnieuw te ondervragen om meer inlichtingen te krijgen over Constantia Deprez. Verder vraagt hij om ook Jean Baptiste Vervliet te verhoren, bij wie Constantia woonde.



Veel moeite moet burgemeester Merry niet doen om Vervliet en zijn vrouw te vinden want die wonen in een huis waar hij eigenaar van is.



Merry gaat kort daarna naar het echtpaar en Wilhelmina De Bruyn vertelt hem het volgende:

Toen Constantia De Pré ongeveer 5 jaar was overleed haar moeder in een schuur in Biervliet. Haar vader was ook al overleden en François Garaudel, een schaarslijper, nam haar daarop uit medelijden  bij hem in huis. Wilhelmina huwde later met Garaudel en hielp daarna Constantia opvoeden. Na het overlijden van Garaudel huwde ze in 1819 opnieuw, met Jean Baptiste Vervliet. Daarop verliet Constantia het huis en kwam niet meer terug. Ze heeft daarna nog vernomen dat ze bij boeren werkte, en met 'pakkedragers' rondzwierf om hun goederen aan de man te brengen en te verkopen, maar ook dat ze bedelde. Ze heeft geen idee waar ze nu verblijft. Ze verklaart ook nog dat Constantia in de 11 jaar dat ze bij haar woonde zich altijd 'rechtvaardig' gedroeg.

Ze weet ook nog welke kleren Constantia aanhad toen ze vertrok:



Hieronder: Wilhelmina geeft ook een beschrijving van Constantia:




8 mei 1822: Zaamslag

Onderzoeksrechter Ermerins heeft met het herkennen van Constantia Depré door Jacobus Heygelaer een eerste spoor. Maar zijn aandacht wordt even afgeleid door een andere gebeurtenis. In de nacht van woensdag 8 mei op donderdag 9 mei pakt de veldwachter van Zaamslag samen met een aantal leden van de schutterij in een schuur van een hofstede in de gemeente zes personen, vijf volwassenen en en kind, op voor verdere controle.  Het gaat om de twee koppels, Francis Verburgh en Pieternella Munster en Louis Hebbelinck en Constantia Depré. De derde man is pas vrijgelaten in Midelburg en heeft een jongentje van ongeveer 6 jaar bij. Ze worden een nacht opgesloten in Zaamslag. Op donderdagmorgen mogen de twee vrouwen en de man met het jongentje vertrekken. Francis Verburgh en Louis Hebbelinck worden echter overgebracht naar Axel, een zestal km verderop en de hoofstad van het kanton waartoe Zaamslag behoort. Ze zullen daar ondervraagd worden door vrederechter Adrianus Jacobus Paulus.




10 mei: Verhoor Francis Verburgh in Axel

Paulus verhoort op vrijdag 10 mei eerst Francis Verburgh.


Paulus stelt Francis Verburgh eerst wat algemene vragen. Zijn identiteit, woonplaats en beroep. Of hij in militaire dienst is geweest. Sedert wanneer hij in het land van Axel is en met wie. Dan komt hij ter zake en vraagt aan Verburgh of hij rond 26-27 april en andere dagen in die maand rond Philippine geweest is. Francis Verburgh ontkent dit , maar zegt dat hij begrijpt waarom de vrederechter die vraag stelt, omdat hij een paar dagen daarvoor van een schoenmaker gehoord heeft over een diefstal die rond die periode werd gepleegd. De vrederechter dreigt daarna om hem beneden afgezonderd op te sluiten, waarop Francis besluit de waarheid te vertellen. Hij heeft toe dat hij de diefstal heeft gepleegd met zijn vriend Hebbelinck, en de twee vrouwen, Pieternella Munster en Constantia Depré, die ze deze morgen hebben laten gaan. Verder ook nog met Jacobus Beeckman, Ludovicus Quicke en een lange man, die papieren meehad in een blikken busje, en een lange vrouw die bij hem was. En tenslotte ook nog Theresia Samay.

Hieronder: Verburgh geeft een beschrijving van Livinus Elegheer en Lucia Olieux. Hij kent echter hun naam niet.


Hij vertelt daarna een aantal details over de diefstal en over wat ze ontvreemd hebben. Verder ook wat hij en de anderen de dagen erna gedaan hebben, tot en met het tijdstip dat hij werd opgepakt in Zaamslag.

10 mei 1822: Verhoor van Louis Hebbelinck in Axel

Na Francis Verburgh is het de beurt aan Louis Hebbelinck. Die ontkent dat hij met de diefstal iets te maken heeft en geconfronteerd met het feit dat zijn vriend Francis Verburgh alles bekend heeft en zijn naam heeft genoemd antwoordt hij:
" van dit geval niets te weten en dat zijn kameraad al kan zeggen of verklaren wat hij goed vindt"


Laat de vrederechter hem daarna alleen opsluiten of bij Francis Verburgh die hem overtuigt de waarheid te zeggen? In ieder geval vraagt Louis Hebbelinck later die dag om opnieuw voor de vrederechter gebracht te worden om een nieuwe verklaring te geven. Hij geeft daarna alles toe en geeft vrederechter Paulus heel wat details over de diefstal. Paulus geeft daarna opdracht om Pieternella Munster en Constantia Depré op te sporen en te arresteren. Louis Hebbelinck kan in tegenstelling tot Francis Verburgh wel een naam geven van de lange man die bij hen was. Hij kan lezen en de lange man die dat niet kan heeft hem op 27 april zijn verlofpas van het leger gegeven om die aan hem voor te lezen. Zijn naam is Petrus Hellegeert, ongeveer 23 jaar en woont in Zelzate. Deze informatie klopt niet helemaal, maar het is een eerste spoor naar Livinus Elegheer en Lucia Olieux.


16 mei 1822: Arrestaties in Sluis, Sint-Kruis en IJzendijke.
17 mei 1822: verhoren van Pieternelle Munster, Constantia Depré en Jacobus Beeckman in Axel

Pieternella Munster en Constantia Depré worden beiden op donderdag 16 mei opgepakt. Ze zijn echter niet meer samen. Pieternella Munster is teruggekeerd naar Sluis waar ze woont, en wordt daar opgepakt door de veldwachter.  Ze geeft bij het verhoor door vrederechter Paulus op 17 mei toe dat ze Verburgh, Hebbelinck en de anderen kent maar niet wist dat ze iets gestolen hadden. Op de vraag waarom ze zich ophoudt in zo'n verdacht gezelschap antwoordt ze dat ze geen ander middel van bestaan heeft dan met hen samen te bedelen.

Hieronder: Pieternella verklaart onmiddellijk dat ze onschuldig is.


Constantia Depré wordt dezelfde dag gearresteerd in Sint-Kruis  Ook Hendrik van Gesteren die samen met haar vrienden Quicke, Hebbelinck en Beeckman uit het bedelaarshuis in Brugge is ontsnapt, wordt samen met haar gearresteerd. Hij wordt terug overgebracht naar het werkhuis in Brugge. Net als Pieternella Munster verklaart Constantia bij de ondervraging op 17 mei dat ze zich op 26 en 27 april met de genoemde personen in het Vogelschorre bevond, maar dat ze niet op de hoogte was van de diefstal.


Ook Jacobus Beeckman wordt opgespoord. Hij wordt net als de twee vrouwen op donderdag 16 mei opgepakt en de dag erna verhoord door Adrianus Jacobus Paulus. Hij verklaart dat hij werd opgepakt door de schout of gerechtsdienaar in Schoondijke, en verbetert dat dan in IJzendijke. Ook hij verklaart dat hij in het gezelschap van Verburgh en de anderen vertoefde, maar dat hij niets afweet van een diefstal. Dat hij wel dacht dat ze met oneerlijke zaken bezig waren en daarom niet meer met hen is meegegaan naar het land van Axel.


17 mei: Axel-Hoedekenskerke-Goes

Op 17 mei zijn dus al vijf van de negen die verdacht worden van de diefstal in het Vogelschorre opgepakt. De officier van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Goes zendt een nota naar onderzoeksrechter Ermerins in dezelfde rechtbank dat een 'Francies Verburcht' die waarschijnlijk behoort tot de bedelaarsbende die op 27 april de diefstal heeft gepleegd bij Abraham Dees, gearresteerd is en vastzit in Axel. Hij moet zo vlug mogelijk ondervraagd worden. Dezelfde officier geeft daarom opdracht dat hij moet overgebracht worden naar de gevangenis in Goes. Hij moet eerst vanuit Axel begeleid worden tot in Hoedekenskerke. Daarvoor moet de Westerschelde worden overgestoken. Daar zal hij opgewacht worden door gerechtsdienaar Jolijt die hem verder moet begeleiden.


Hieronder: Van Axel naar Hoedekenskerke en daarna naar Goes. De Westerschelde moet in 1822 overgestoken worden met een veer. Francis Verburgh en nadien ook de anderen werden waarschijnlijk eerst van Axel naar Terneuzen gebracht waar er een veerverbinding was met Hoedekenskerke.




De mannen worden in 1822 in Goes nog opgesloten in de vochtige kamers van de stadhuistoren. Verburgh, Hebbelinck en Beeckman worden in de toren opgesloten. Pieternella Munster en Constantia Depré worden opgesloten boven de consistoriekamer in de Grote Kerk. De rechtbank van Eerste Aanleg was ook ondergebracht in het stadhuis. De ondervragingen door onderzoeksrechter Jan Gerrit Ermerins gingen ook daar door.

Hieronder: De markt, het stadhuis en de Grote kerk in Goes


16 mei: verhoor van Francis Verburgh in Goes

Op donderdag 16 mei is Francis Verburgh al opgesloten in Goes en onderzoeksrechter Ermerins ondervraagt hem nog dezelfde dag. Francis heeft bij vrederechter Paulus al bekend en Ermerins vraagt nu vooral naar details over de diefstal en de verdeling en verkoop van de gestolen goederen.Francis somt opnieuw iedereen op die erbij was. Als 9e noemt hij Theresia op, 'de bijzit van Ellegeert'. Lucia Olieux is dus de enige wiens naam nog altijd niet bekend is.



Ermerins maakt dezelfde dag een 'mandaat van bewaring' op op naam van Francis Verburgh. Er zijn nu genoeg bezwarende omstandigheden om hem permanent in voorarrest op te sluiten. Deurwaarder Martinus Spijk geeft om 12 uur 's middags een afschrift van het mandaat aan Francis Verburgh.



20 mei: verhoor van Pieternella Munster en Louis Hebbelinck in Goes

De andere verdachten worden op zaterdag 17 mei overgebracht naar Goes. Pieternella Munster en Louis Hebbelinck zijn de twee volgende die na het weekend op maandag 22 mei verhoord worden door onderzoeksrechter Ermerins. Hij begint met Pieternella Munster. 




Ermerins weet dat de vrouwen niet effectief aan de diefstal hebben deelgenomen en zijn doel is te weten te komen of ze op voorhand of nadien op de hoogte werden gebracht door de mannen, of ze geholpen hebben om de goederen te verbergen en te verkopen, en of ze zelf 'geprofiteerd' hebben van de goederen. Hij zal zich vooral concentreren op het feit dat ze ook meeaten van de honing en het spek, terwijl ze wisten dat het gestolen was. Pieternella Munster werkt goed mee en bevestigt dat Francis Verburgh na de diefstal, terwijl ze onderweg waren, aan haar alles vertelde over de diefstal en hoe ze die gepleegd hadden. Hij deed dat luid genoeg zodat ook de andere vrouwen alles konden horen wat hij vertelde. Dit zal een belangrijke verklaring blijken, want een paar van de andere vrouwen zullen verklaren dat geen van de mannen vertelde wat ze uitgevoerd hadden.



Hoewel Louis Hebbelinck in tweede instantie heeft toegegeven aan vrederechter Paulus in Axel dat hij heeft deelgenomen aan de diefstal, ontkent hij dit nu weer. Hij geeft toe dat hij aan de smidse stond, maar beweert dat hij niet weet waarom Verburgh hem vroeg daar te blijven staan en dat het zijn zaken niet waren. Hij verklaart ook dat hij inderdaad met Verburgh en Samay is meegegaan naar Brugge en daar op de kamer van de moeder van Quicke wat geld heeft gekregen van zijn vriend Verburgh. Toen ze later die dag onderweg waren naar Sluis naar Pieternella Munster en Constantia Depré, vroeg hij hem waar hij dat geld had gehaald en Verburgh antwoordde toen dat hij nog wat kleren en een stuk laken had in Brugge, dat Theresia Samay voor hem verkocht had. Hij had ook nog twee zilveren gespen gevonden die ze ook hadden verkocht. Onderzoeksrechter Ermerins houdt het verhoor kort en confronteert Hebbelinck voorlopig niet met het feit dat hij nu weer ontkent iets met de diefstal te maken te hebben. Hij heeft nog tijd om hem op de rooster te leggen. Na de verhoren maakt Ermerins ook een mandaat van bewaring op voor Pieternella Munster en Louis Hebbelinck.




22 mei: verhoor van Constantia Depré in Goes

Twee dagen later verhoort Ermerins op woensdag 22 mei, Constantia Depré. In tegenstelling tot haar vriendin Pieternella Munster geeft Constantia niet toe dat ze op de hoogte was van de diefstal. Ze vertelt dat ze het pas twee dagen later te weten is gekomen toen de mannen met Theresia Samay naar Brugge waren. Op maandag 29 april ging ze mee met Pieternelle Munster naar Sluis en die vertelde haar toen onderweg alles over de diefstal. 


Hieronder: Na het verhoor wordt ook een mandaat van bewaring voor Constantia opgemaakt.



23 mei: verhoor van Jacobus Beeckman in Goes

Jacobus Beeckman wordt als vijfde ondervraagd. Hij is de oudste en laat zich niet intimideren door de onderzoeksrechter. Hij geeft op alle vragen korte antwoorden en verklaart dat hij van de hele zaak niets afweet. Hij was mee in het Vogelschorre maar lag aan de dijk in de zon te slapen en wist pas dat de andere mannen waren weggegaan toen de vrouwen hem wakker riepen om te vertrekken. Hij moest zich nog haasten om ze weer in te halen. Hij heeft daarna niets vernomen over een diefstal die de mannen zouden gepleegd hebben. Ook voor Jacobus Beeckman wordt daarna een mandaat van bewaring opgemaakt.


27 mei: Ambtsbrief van onderzoeksrechter Ermerins in Goes aan vrederechter Paulus in Axel


Na de verhoren de week ervoor zendt Ermerins op maandag 27 mei een missive naar vrederechter Paulus in Axel met het verzoek om de volgende personen te dagvaarden en onder ede te verhoren: Abraham Dees, zijn vrouw en De Bock, landsman in het Vogelschorre. Hij geeft een hele reeks vragen op die de vrederechter hen moet stellen. Francis Verburgh die alles heeft bekend blijft volhouden dat de bovendeur van het schuurtje openstond en dat hij zo met Elegheer binnenraakte. Ermerins wil nog eens bevestiging dat Abraham Dees zeker is dat het schuurtje was afgesloten. Dit is voor de onderzoeksrechter heel belangrijk, want hij zal moeten aantonen of het ging om diefstal met uitwendige braak of niet. 



20 mei: Brugge - 31 mei: Goes 

Op vrijdag 31 mei zendt de officier van justitie in Goes een rapport dat werd opgemaakt door Ludovicus Charlier, politiecommissaris van het 2e en 3e arrondissment van Brugge. De Procureur des Konings van het arrondissement Brugge heeft van de officier van justitie in Goes een verzoek gekregen om op zoek te gaan naar de aankopers van het gestolen goed van Abraham Dees, en naar Theresia Samay en Louis Quicke.




Na enkele andere zilversmeden bezocht te hebben komt Ludovicus Charlier aan in de woning van zilversmid Pieter Naert en zijn vrouw Maria Allaert in de Steenstraat 148. Daar kan Maria Allaert bevestigen dat er op maandag 27 april inderdaad een man en een vrouw zijn langsgeweest tussen 8 en 9 uur 's morgens, die haar twee zilveren broekstukken te koop aanboden. De naam van de vrouw was Theresia Samay, maar de naam van de man die haar vergezelde kent ze niet. Wanneer de commissaris vraagt of ze hem de broekstukken wil overhandigen, vertelt ze dat ze deze hebben laten smelten op 8 mei.


Ook de oude kleerkopers worden bezocht. De weduwe Keuninck, oude kleerkoopster die bij het Kerkhof van Sint-Gillis nummer 7 woont, herinnert zich ook dat er op een maandag, ongeveer drie weken geleden, een man en een vrouw langskwamen met een velouren broek en een stuk laken, en dat ze die niet wou aankopen omdat ze te weinig vroegen en ze dan al dacht dat het om gestolen goederen ging. Ze weet wel dat een zekere Franciscus Van Hauwe, koopman in oud ijzer en oude kleerkoper die goederen daarna heeft aangekocht voor 20 frank.


Daarna gaan ze naar de Sterrestraat om Franciscus Van Hauwe te ondervragen. Die herinnert zich ook de twee en bevestigt dat hij het laken en de broek heeft aangekocht. Hij kan de goederen niet teruggegeven, want de broek heeft hij op zaterdag 4 mei verkocht op de markt voor 3 frank. Van het laken liet hij twee broekjes maken en verkocht die ondertussen aan 10 frank per stuk. Hij vertelt verder dat hij de twee personen niet van naam kent, maar dat hij wel weet dat de vrouw in het Schrijversstraatje woont of woonde.


In verband met Louis Quicke kan hij meedelen dat hij nadat hij vernomen had dat die weer opgesloten zit in het bedelaarshuis in Brugge, hem daar heeft opgezocht en dat hij bekend heeft dat hij op 27 april met Louis Hebbelinck op wacht stond terwijl Francis Verburgh en een andere man, waarvan hij de naam niet kent de diefstal pleegden.


Theresia Samay woont inderdaad in het Schrijversstraatje 3, maar ze heeft Brugge verlaten eind april en is sedertdien niet meer teruggekeerd.


Meer over het onderzoek naar de diefstal in het volgend bericht.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten