zaterdag 2 juli 2016

De zonen van Petrus Jacobus Olieux in het Nederlandse leger deel 4 - Francois deel 2

In de vorige delen zagen we hoe Francois Olieu, geboren in Gullegem in 1803, nummer 20 trekt bij de loting van de lichting van 1822 en met dit lage nummer dienst moet nemen.
 
 
 
Hij is 1,57m, heeft een rond aangezicht en voorhoofd, blauwe ogen, een grote neus en mond, een kleine kin en blond haar.
 
Francois moet naar de reserve van de 6e afdeling infanterie
 
In mei vertrekt hij met de andere miliciens uit de streek naar Brugge en wordt op 4 mei ingeschreven in het stamboek van de 6e afdeling infanterie.
 
 
 
De beschrijvingen van de miliciens zijn subjectief, en verschillen soms grondig.Een vergelijking tussen de beschrijving in het register van Gullegem en dat van de 6e afdeling infanterie.
 
Aangezicht: rond - lang
Voorhoofd : geen beschrijving - grauw
Ogen: blauw - blond
Neus: groot - klein
Kin: klein - klein
Mond: groot - klein
Haar: blond - blond
 
Zijn geboortedatum 27 december 1803 wordt in Gullegem vermeld als 28 december en in het stamboek als 22 december.Francois begint dus op 4 mei samen met de andere 7 miliciens uit Gullegem aan zijn dienstperiode van 5 jaar.Zoals we eerder zagen zullen deze 7, behalve 1 die ziek wordt en thuis overlijdt, hun dienst uitdoen en op 10 maart 1827 uit het leger ontslagen worden.
 
Voor Francois loopt het anders.Wat er juist op 6 juli 1823 gebeurt wordt niet vermeld.Het is zondag en zomer.Misschien heeft hij een dag of meerdere dagen verlof gehad en keert niet terug naar het regiment, of hij verlaat zijn post.In ieder geval wordt hij volgens een verklaring van de  auditeur-militair (de aanklager in de militaire rechtbank) op maandag 7 juli opgepakt op beschuldiging van desertie. en overgebracht naar het provoosthuis van Brugge.
 

Foto hierboven: verklaring opgemaakt door de 'Auditeur Militair, in het provinciaal kommandement van West-Vlaanderen" voor de provinciegouverneur.Francois is militair voor de gemeente Gullegem en niet Moorsele zoals vermeld wordt (wel voor het militiekanton Moorsele) en hij is van lichting 1822.Het gaat echter wel degelijk om Francois, zoals we zometeen zullen zien.
 
Francois blijft in het provoosthuis van Brugge opgesloten en verschijnt op vrijdag 1 augustus voor de Krijgsraad van West-Vlaanderen.Na hat aanhoren zan zijn verdediging wordt hij ter beschikking gesteld van het Ministerie van Oorlog.
 
 
 
 
 
Volgens artikel 168 van het militaire wetboek van 1817 wordt Francois nu ter beschikking gesteld van het Ministerie van Oorlog.Hij mag niet terugkeren naar de 6e afdeling in Brugge.Het Ministerie van Oorlog zal beslissen in welk regiment hij zal worden ondergebracht.In het stamboek van de 6e afdeling wordt vermeld dat hij op 7 juli 1823 als vermist werd opgegeven en op 10 juli werd gearresteerd.Dit klinkt logischer dan de verklaring dat hij al op 7 juli werd opgepakt.Als hij zich op zondag 6 juli terug bij zijn bataljon moest aanbieden, werd op maandag 7 juli zijn afwezigheid vastegesteld en werd hij als deserteur opgepakt 3 dagen later.
 
Op 14 september wordt hij ingedeeld bij de 2e divisie van het Algemeen Depot der Landmacht 33.Dit is de nieuwe benaming die het Depotbatalon voor de Koloniën krijgt in 1822.In deel 1 zagen we hoe Petrus Jacobus Olieux, de oudste broer van Francois kort na de oprichting dienst nam bij dit bataljon.
 
 
 
 
Op 28 februari 1822 komt er een Koninklijk Besluit in verband met het depôt-bataillon voor de koloniën 33 in Harderwijk.De naam verandert in ' het algemeen depot der landmagt 33'.
Dit depot zal voortaan bestaan uit 4 divisies. De 1e divisie, bestaande uit 4 compagniën infanterie en 1 compagnie artillerie blijft in Harderwijk, en zal jaarlijks aanvulling verstrekken voor dienst in de koloniën. De 2e en 3e divisie worden gestationeerd in Vlissingen (Zeeland) en Brielle (Zuid-Holland).De belangrijkste hervorming is wel de volgende:
 
'De caders der drie laatste divisien zullen worden aangevuld door zoodanige militairen, dienende bij de nationale korpsen der armée, als welke tot de tweede klasse bij hunne korpsen behooren; voorst door manschappen, van welke het door herhaalde bestraffing is gebleken, dat zij aan eene gestrengere tucht moeten worden onderworpen, en door persoonen, behoorende tot de nationale militie, welke, volgens art. 168 van de wet van 8 Januarij 1817, ter beschikking van het departement van oorlog worden gesteld. De hierboven bedoelde manschappen zullen, blijken gevende van een verbeterd gedrag, weder bij de korpsen der active armée worden geplaatst, of wel, zoo zij geschikt mogten zijn voor den kolonialen dienst, bij de eerste divisie; doch ten deze niet dan met de meeste omzigtigheid'
 
 
 
Francois Olieu wordt volgens dit nieuw koninklijk besluit getransfereerd naar de 2e divisie van dit nieuwe algemene depot der landmacht 33 in Vlissingen.Er wordt later naar de 2e en 3e divisie vooral gererefeerd als strafdivisies. Hij zal daar dus aan een harder regime onderworpen worden en in geval hij zijn gedrag verbetert terug bij een gewoon korps worden ingedeeld of overgeplaatst naar de 1e divisie in Harderwijk, om later te vertrekken naar de koloniën.
De koppeling van deze strafdivisies zal het werfdepot van Harderwijk nog een slechtere naam bezorgen.
 
Op 14 september komt Francois aan bij de divisie in Vlissingen.De periode die hij al dienst heeft gedaan in de 6e afdeling infanterie wordt nietig verklaard, en hij moet aan een nieuwe periode van 5 jaar dienst beginnen.Hij wordt in het stamboek van het Algemeen Depot der Landmacht ingeschreven als nummer 4383
 
 
 
 
Vlissingen
 
In augustus 1809 vernielen de Engelsen een groot deel van Vlissingen met het afvuren van brandraketten vanop hun schepen in de Westerschelde.Na een korte bezetting verlaten ze in 1810 Vlissingen.On 1811 geeft Napoleon opdracht van Vlissingen een vesting van de eerste orde te maken.Buiten de stadswallen worden 5 forten gebouwd.De oude Gevangenistoren, wordt verlaagd en krijgt een nieuw koepeldak, bedekt met aarde, waardor hij bomvrij wordt.Naast de toren wordt een kazerne gebouwd, die de naam 'Cavalier' krijgt, en na het vertrek van de Fransen, de 'Bomvrije Kazerne'.
 
Op deze map van 1821 is duidelijk te zien hoe Vlissingen ondertussen een vestingstad is geworden

De Bomvrije Kazerne - Johan Conrad Greive tussen 1850 en 1870

Francois Olieu wordt nu dus gestationeerd in Vlissingen, en aan een strenger regime met meer tucht onderworpen.Hij moet ook wacht lopen in of rond de kazerne of één van de forten.Francois houdt dit nieuwe regime niet lang vol en deserteert opnieuw na een paar weken.Deze keer verlaat hij zijn post en gaat ervan door.Op 11 oktober wordt hij in Vlissingen aangehouden door Jacques Calsters fusilier in het 1e bataljon van de 2e afdeling infanterie, dat ook in Vlissingen gelegerd is.Hij wordt dezelfde dag nog in opdracht van kapitein-adjudant Smits overgebracht naar het Provoosthuis van Middelburg, waar alle deserteurs worden opgesloten, door korporaal Wagenmakers.Op 12 oktober wordt hij daar in het register ingeschreven.
 
 
Inschrijvingsregister Provoosthuis Middelburg
 
 
 
Bij vader wordt vermeld Jacobus, maar bij moeder wordt een fout gemaakt en 'Gina Hendrikse' vermeld.Hij is geboren in 1803 in 'Hullegem'.
 
 
Op 11 oktober wordt hij voor de eerste keer ingeschreven op het aanwezigheidsregister van het Provoosthuis als nummer 42.Er zijn die dag 43 militaire gevangenen.(foto links)
 
Hij blijft nu opgesloten in het Provoost-huis tot hij opnieuw voor de krijgsraad moet verschijnen.
 
Op zaterdag 29 november is het zover en hij verschijnt voor de Krijgsraad in het 'Provinciaal Kommandement van Zeeland' in Middelburg.
Kapitein Jakob George Hoff is president.Hij wordt geassisteerd door de kapiteinen Francois Proost en Huibrecht de Hazebomme, 1e luitenanten Jean Joseph Doulière en Augustus Portmans, 2e luitenanten Frans Bestebroer en Jan Cornelis Sievets. Ze maken allemaal deel uit van het 1e bataljon van de 2e afdeling infanterie, in garnizoen in Middelburg (de officiele garnizoenplaats van de 2e afdeling was Vlissingen, niet zo ver van Middelburg).Aanklager is auditeur militair Cornelis Bliek van de Kreke uit Middelburg.
 
Na het voorlezen van de aanklacht en het presenteren van de 'ingewonnen stukken' in verband met zijn vorige desertie wordt Francois binnengeleid en wordt het vonnis uitgesproken.
 
 
 
Uit de notulen:
'...die verklaard heeft geene recusatie tegen eenig lid van den krijgsraad te hebben en bij zijne in verhoor gegeven hem langzaam en duidelijk voorgelezene antwoorden zonder eenige bijvoeging te volharden.'
'Den zelve verwijderd zijnde in de zaak gehouden voor voldongen en de Auditeur Militair geadmitteerd tot doen van eisch.'
'Die produktie van stuks onder inventaris doende ter zake van eerste desertie van de ligne, mitsgaders desertie van den post beide in tijd van vrede.'
'Op grond van artikelen 18. 134. 151. 26 n°2, en 20 van het krimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande gearresteerd den 15 maart 1815 - heeft geconcludeerd tot vervallen verklaRing van de militairen stand en vier jaren kruiwagen straf.'
'De krijgsraad zich eenparig met deze eisch vereenigende heeft de beklaagde daar in verwezen met kosten.'
 
 
Francois verklaart dat hij geen van de leden van de Krijgsraad verwerpt en dat hij bij zijn verklaring blijft die hij in het verhoor heeft gegeven.Daarna wordt hij uit de zaal verwijderd en mag de militaire aanklager zijn eis uitspreken.Rekening houdende met de stukken in verband met zijn eerste desertie, wordt hij op grond van de artikelen 18-134-151-26/2 en 20, door eenparig besluit, vervallen verklaard uit militaire stand en veroordeeld tot 4 jaar kruiwagenstraf (dwangarbeid).
 
 
 
 
 
 Francois Olieu wordt als nr 663 ingeschreven in het boek met de lijst van deserteurs van Zeeland.
' in de Militaire Auditie van Zeeland ter dood veroordeelden of van den militairen stand Vervallen verklaarden sedert Juny 1814 tot den laatsten February 1834'


 



  
 
Zijn straf wordt op 1 december goedgekeurd door het hoog militair gerechtshof en de uitspraak wordt officieel op 8 december 1823. Zijn straf begint dus op deze datum en eindigt op 8 december 1827.
Zijn straf en bestemming worden vermeld in het inschrijvingsregister en dagregister van het Provoosthuis van Middelburg (foto hier onder) 
 

De ingangsdatum van de straf van 8 december 1823 wordt verkeerd vermeld als 8 oktober.Francois Olieu wordt op 18 december 1823 samen met 19 anderen overgebracht van Middelburg naar Woerden.
 
Dagregister Provoosthuis Middelburg met veroordeling en straf van Francois Olieu

 
Map 1821 - Woerden 27 km ten westen van Utrecht
 
De deserteurs worden in Woerden opgesloten in de militaire gevangenis in het kasteel van Woerden.Dit kasteel bestaat nog altijd.
 
 
Het kasteel van Woerden in 1646 door kunstschilder Roelant Roghman (1627-1692) en een hedendaagse foto van het gerestaureerde kasteel.De slotgracht die reeds lang gedempt was, werd weer uitgegraven.
 
Het kasteel van Woerden werd tussen 1407 en 1415 gebouwd door hertog Jan van Beieren, heer van Woerden.Van 1795 tot 1798 werd het kasteel gebruikt als staatsgevangenis, en daarna tot 1800 als hospitaal voor Engelse en Russische soldaten.Het kasteel stond daarna leeg tot 1811 en deed opnieuw dienst als militair hospitaal, nu voor Franse soldaten.In 1814 werden er Franse krijgsgevangenen opgesloten.Er werd een nieuwe vleugel bijgebouwd en van 1818 tot einde1824 werd het een militaire strafgevangenis voor maximaal 450 personen.
 

In december 1824 wordt Francois Olieu, na een verblijf van een jaar overgebracht naar Oegstgeest, vlakbij Leiden, 45 km ten noord-westen van Woerden.Het oude Pesthuis gebouwd tussen 1657 en 1661 in Oegstgeest wordt in de loop van 1823 en 1824 klaargemaakt om als militaire gevangenis dienst te doen.

In de archieven wordt er altijd over de militaire gevangenis van Leiden gesproken , maar die bevond zich wel
degelijk in het vooormalige Pesthuis op het grondgebied van Oegstgeest.
 
Het Pesthuis in 1783 - In 1824 bevindt de militaire gevangenis in deze gebouwen zich nog in landelijk gebied.
 
Pesthuislaan - Oegstgeest Leiden 2016
 
 


2016 - de witte gebouwen links behoren tot het Leids Universitair Medisch Centrum
Twee foto's hierboven: De militaire gevangenis lag over het brugje links.Op de eerste foto de poort die bewaakt werd door militairen- Foto eronder: de situatie in 2016.
 
In de gebouwen van het oude Pesthuis bevindt zich nu het 'Naturalis Biodiversity Center', een natuurhistorusch museum, en rechts staan de gebouwen van het Leids Universitair Medisch centrum.
In 1824 staan er dus buiten het Pesthuis weinig gebouwen in de omgeving.
 
Francois wordt als gevangene 97 ingeschreven in het nieuwe gevangenisregister van Leiden.
 
 
 
 

De gegevens en beschrijving van Francois in het gevangenisregister.Zijn moeder wordt nu vermeld als 'Klasine Drickeren' ipv Maria Regina Deryckere.Hij heeft een rond gezicht, blauwe ogen, opwippende neus, grote mond en ronde kin.Hij heeft ondertussen zijn baard laten groeien die net als zijn haar blond is.Hij is 1,62 m.Dit is een verschil van 5 cm met de lengte die in 1822 werd opgegeven in het militieregister van Gullegem.In 1820 wordt na invoering van het metrisch stelsel, een el gelijkgeschakeld aan 1m, een duim aan 1cm en een streep aan 1mm.Deze benamingen werden nog gebruikt tot 1870.Meten was zeker voor 1820 geen exacte wetenschap.
 
 
 
Francois moet dus het restant van zijn straf uitzitten in Leiden.Hij komt pas vrij op 8 december 1827 en heeft dus nog bijna 4 jaar voor de boeg.Het is echter niet veilig in de militaire gevangenis van Leiden.Vanaf het begin overlijden al maandelijks militaire gevangenen en soldaten die voor de bewaking instaan.In 1825 zijn er 36 overlijdens, waaronder ook een aantal Vlamingen.Op 28 april overlijdt Karel Colpaert,32 uit Ename.Op 11 mei, Adriaan Walgraf, 21 uit Aalst, op 28 mei Jacob de Baudt, 25 uit Eksaarde en op 24 november Johannes Cornelis Casteleyn, 20 uit Poperinge.In 1826 overlijdt op 25 januari de 22-jarige Jean Baptiste De Bal uit Ingelmunster, op 11 februari Frans Symons, 30 uit Lokeren en op 21 februari Petrus Leonard Verraest, 24 uit Rumbeke.
 
Allemaal jonge mannen waarmee Francois regelmatig contact heeft.Misschien wordt hij bang en laat  hij een brief schrijven naar Gullegem.In ieder geval vraagt zijn vader Petrus Jacobus begin april 1826 raad of hulp aan Amandus Ludovicus Gheysen, burgemeester van Gullegem die hem voorstelt een gratieverzoek te zenden naar Willem I.De burgemeester en schrijver Pieter Joseph Gheysen stellen het verzoek waarschijnlijk op.
 

aan Zijne Majesteit den Koning,
Vertoond met de allerdiepste Eerbied, Jacobus Olieu, daghuurman oud bij de zestig jaren, geboren en wonende tot Gulleghem, Provincie West-Vlaanderen, dat zijnen zoon Franciscus Olieu, oud drie en twintig jaren, geboren en lest gewoond hebbende tot het voormeld Gulleghem, gewezen fusilier bij de 2de kompagnie, 2de Divisie van het algemeen Depot der Landmagt N° 33, misleid, gelijk hij meend, door slegten raad, zich plichtig heeft gemaekt aan de misdaad van herhaelde desertie in tijd van vrede,dat hij des tengevolge bij vonnis uitgesproken bij den krijgsraad in het Provinciaal Kommandement van Zeeland den achtsten december 1823, is veroordeeld geworden tot de straf van vier jaren kruiwagen, tot het volbrengen van welke straf hij alsnu opgehouden is in het militairen gevangenhuis te Leyden;
den rekwestrant wel overtuigt dat de opgelegde straf volgens het Krimineel Wetboek te regt is toegevoegt, en zoude de vrijheid niet durven nemen hebben, genade te verzoeken voor eenen misdadigen, maar misschien misleiden zoon; niettemin als ouden bedrukten vader, durft hij zig nederwerpen voor de voeten van uwe Majesteit, wiens goedheid alom bekend is, haer smeekende met de traenen in d'oogen medoogen te willen hebben met eenen ouden vader, wiens andere zoon genaamt Jacobus Olieu, reeds sedert 1817 naer de Oost-Indiën is vertrokken ten dienste van haere Majesteit onder het 21e Bataillon O.I Infanterie 1ste flankeur compagnie, van welke hij sedert geene tijdingen meer heeft ontvangen, gevolgentlijk dat hij zich in zijnen ouden dag met zijner handen arbeid het noodige niet meer kan verzorgen.
hij smeekt van andermael zijn Majesteit eene gunstige oog te willen slaen op zijn vaderlijk bidden, ten einde eenen afslag ofte vermindering van tijd van straf aen zijnen bovengemelden zoon genadelijk te willen vergunnen, en eenen zoon aen zijnen benoodigden vader te willen schenken.
Tis de gratie, dewelke met de meeste nedrigheid is smeekende
van uwe Majesteit
den onderdanigsten en getrouwsten onderdaen
het mercq van Jacobus Olieu die verklaerd niet te konne teekenen in de tegenwoordigheid van Pieter Joseph Gheysen en Francis Deparcq.




 
 


 
 
 
 
Jacobus Olieu, daghuurman, ongeveer 60 jaar (hij is in 1826 57), geboren en wonende in Gullegem, geeft te kennen aan Zijn Majesteit de Koning, dat zijn zoon Francicus Olieu, 23 die in Gullegem woonde, en fusilier was bij de 2e compagnie van de 2e divisie van het Algemeen Depot der landmacht 33, zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan desertie.Hij meent dat hij dit gedaan heeft door naar slechte raad te luisteren.Hij werd daarna op 8 december 1823 door de krijgsraad van Zeeland veroordeeld tot 4 jaar kruiwagenstraf, en is momenteel nog opgesloten in Leiden.
 
 
 
Als indiener van het verzoekschrift is hij wel overtuigd dat de straf die volgens het Crimineel wetboek werd opgelegd, terecht is en hij zou eigenlijk niet durven genade te vragen voor zijn misdadige, maar toch wel misleide zoon; maar als oude teneergeslagen vader, durft hij toch zich neer te werpen voor de voeten van zijne Majesteit, wiens goedheid overal gekend is, en met de tranen in de ogen smeekt hij medelijden te hebben met een oude vader, wiens andere zoon Jacobus Olieu al sedert 1817 vertrokken is naar Oost-Indië ten dienste van zijne Majesteit, in de 1e flankeur compagnie van het 21e bataljon Oost-Indische infanterie, en van wie hij sedertdien geen nieuws meer heeft ontvangen.Daardoor kan hij in zijn oude dag niet meer rondkomen met wat hij met zijn handenarbeid alleen verdient.
 
 
 
Hij smeekt nogmaals dat zijne Majesteit zijn verzoek gunstig zou beoordelen, en een vermindering van straftijd aan zijn zoon zou willen toekennen, en deze zoon aan zijn vader die hem nodig heeft zou willen terugschenken.Hij besluit tenslotte dat hij met de grootste nederigeheid  voor gratie smeekt.
  
Jacobus kruipt in het stof voor Willem I.Hij denkt dat zijn zoon verkeerde raad heeft opgevolgd.Hij refereert ook naar zijn oudste zoon Petrus Jacobus, die ondertussen al 9 jaar geleden naar Oost-Indië is vertrokken, en van wie hij geen nieuws meer heeft ontvangen.(zie deel 1).Hij betwist zeker de straf niet van zijn zoon Francois, maar vraagt vooral een strafvermindering omdat hijzelf nu al zo oud is en niet meer kan rond komen met zijn eigen handenarbeid.
 
Joannes Ludovicus zijn tweede oudste zoon is al sedert 1818 gehuwd en de jongste Constantin, in 1826, 21, woont nog thuis.Hij zal pas in 1838 huwen.
 
Onderaan het gratieverzoek getuigt burgemeester Gheysen nog dat het handmerk wel degelijk werd gemaakt door Jacobus Olieu en dat de handtekeningen van Pieter Joseph Gheysen en Francis Deparcq zijn, beiden 'geloofbare inwoners' van zijn gemeente. Hij ondertekent dan ook zelf als burgemeester.
 
 
 
 
Op 11 april zendt de secretraris van het kabinet van de koning de gratieaanvraag door naar het Hoog Militaire Gerechtshof in Utrecht voor 'consideratie en advies'
 
 
Het antwoord met advies volgt op 3 mei:
 
Ter voldoening van de apostille van den 11en april n°61, uwe majesteit zullende dienen van consideratien en advies, op het request gepresenteerd door Jacobus Olieu, daglooner te Gulleghem, waarbij dezelve gratie verzoekt voor zijnen zoon Franciscus Olieu, gedetineerd te Leyden, hebben wij de eer voor te dragen.
Dat de laatstgemelde bij vonnis van den krijgsraad in het provinciaal commandement van Zeeland van 8 december 1824, vervallen is verklaard van den militairen stand en veroordeeld tot de straf van den kruiwagen, voor den tijd van vier jaren, ter zake van desertie, van den post, alwaar hij op schildwacht stond.
Vermits er zoo min ten processe als ten regte. eenig motief aanwezig is, hetwelk ten faveure zoude kunnen worden aangevoerd, zien wij ons verpligt, uwe Majesteit eerbiedig te adviseren, het gedane verzoek te declineren en te wijzen van de hand.
 
 
Het Hoog Militair Gerechtshof advisseert koning Willem I om het gratieverzoek zonder meer af te wijzen.Er is zowel volgens of het proces of volgens het rechtboek geen enkele reden om op het gratieverzoek in te gaan.
 
De koning volgt dit advies en het gratieverzoek wordt dan ook geweigerd bij Koninklijk besluit n° 142 van 6 mei.
 
 
.
 
Het gratieverzoek van Petrus Jacobus voor zijn zoon Francois is niet het enige dat wordt afgewezen.Alle verzoeken worden resoluut afgewezen op advies van het Hoog Militair Gerechtshof.
Geen genade voor deserteurs.
 
Dit moet een zware slag zijn voor Petrus Jacobus en Francois.Hij moet na het besluit op 6 mei 1826, nog 1 jaar, 7 maanden en 2 dagen opgesloten blijven in de militaire gevangenis.Hij is nu al 4 jaar weg uit Gullegem.Ondertussen blijven er jonge soldaten overlijden.In 1826 zijn er dat opnieuw 33.De ziekte is waarschijnlijk via de soldaten die voor de bewaking zorgen,overgesprongen naar de burgerbevolking.In de archieven van Oegstgeest wordt een 'buitengewone ziekte' van 1826 tot 1828 vermeld.Francois Olieu houdt nog stand maar op 13 januari 1827 overlijdt hij ook in de militaire gevangenis.
 
 
 
Majoor Perrenet du Battu, kommandant van de militaire strafgevangenis maakt een overlijdensattest van Francois Olieu op, dat op 15 januari wordt afgegeven aan de beambte van de Burgerlijke Stand van Oegstgeest.Op dezelfde dag als Francois overlijdt ook de 26 jarige Cornelis van Zyl, geboren in 's Hertogenbosch.Francois overlijdt 10 maand en 25 dagen voor zijn straf ten einde is.Nog geen 2 maand later worden in Vlaanderen zijn medemiliciens van de lichting 1822 in Gullegem, gepasporteerd en mogen naar huis terug keren.Er wordt geen afschrift van de overlijdensakte ingeschreven in de Burgerlijke Stand van Gullegem, maar de familie wordt dit keer zeker op de hoogte gebracht, waarschijnlijk via een schrijven naar de burgemeester van Gullegem.Francois wordt in tegenstelling tot zijn oudere broer Petrus Jacobus, van wie men niet weet dat hij in al overleden is in 1819, niet meer vermeld in de officiele verkoopaktes van vader Petrus Jacobus.Petrus Jacobus Olieux heeft in 1827 dus twee zonen verloren aan het leger van de Verenigde Nederlanden.Hij hoopt waarschijnlijk nog altijd dat zijn oudste zoon op een dag weer thuis zal komen, maar van Francois weet hij dat dit niet meer zal gebeuren.Francois wordt in Oegstgeest of  Leiden begraven.
 
Na 4 mei 1815 is hij militair geweest in Brugge en Vlissingen.Daarn wordt hij opgesloten in Middelburg, Worden en Leiden waar hij tenslotte overlijdt op 23-jarige leeftijd.
 
Er is dus geen beterschap na de overwinning op de Fransen, voor de Vlaamse jongens.Diegenen die het ongeluk hebben te moeten dienen moeten braaf hun lange dienst van 5 jaar uitdoen.Voor dienstweigeraars en deserteurs is er geen genade.Een strafdivisie, met daarna een eventuele dienst in Indië of dwangarbeid in een militaire gevangenis is hun deel.Van strafvermindering of gratie is geen sprake.Ze dienen als afschrikvoorbeeld voor iedereen die het ook in zijn hoofd zou halen de dienst te ontlopen.De voornamelijk Nederlandse overheid moet zeker niet onderdoen voor de Franse op dit gebied.Willem I vervult zo ook de wens van de Europese mogendheden die een sterke Nederlandse staat willen om eventuele nieuwe Franse invasies het hoofd te kunnen bieden.Daarvoor eigent hij zichzelf alle macht toe en regeert als een despoot.Hij weigert ook de Belgische onafhankelijkheid te erkennen tot 1839.
 
De machtswisselingen en politiek zullen vader Petrus Jacobus Olieux, een simpele dagloner uit Gullegem waarschijnlijk worst wezen.Hij heeft geleefd onder de Oostenrijkers, Fransen en Nederlanders.Veel maakt het hem niet uit.Voor de kleine man is het voornaamste dat hij zichzelf en zijn gezin kan voeden en onderhouden.Ook de Nederlanders gebruiken de simpele jongens als pionnen, de welgestelden kunnen zich altijd vrijkopen.Willem I bouwt zijn persoonlijk fortuin uit van 10 miljoen gulden in 1815 tot 200 miljoen gulden bij zijn troonsafstand in 1840.Petrus Jacobus Olieux verliest twee zonen....
 
 
Willem I dec 1843 enkele dagen voor zijn overlijden  denkt
na over zijn heldendaden
 
Francois Olieu in het leger - kort overzicht:
 
Februari 1822 - loting in Gullegem-nr.20
4 mei 1822 - in de reserve van de 6e afdeling infanterie in Brugge
6 juli 1823 - desertie Brugge
10 juli 1823 - opgepakt en opgesloten in het provoosthuis in Brugge
1 augustus 1823 - krijgsraad West-Vlaanderen - ter beschikking gesteld van ministerie van oorloog
14 september 1823 - 2e divisie algemeen depot der landmacht 33 in Vlissingen
oktober 1823 - desertie - verlaat zijn post (in vredestijd zonder geweer)
11 oktober 1823 - gearresteerd door fusilier Jacques Calsters
11 oktober 1823 - wordt overgebracht naar het provoosthuis van Middelburg
29 november 1823 - voor de krijgsraad van Zeeland - 4 jaar dwangarbeid
18 december 1823 - overgebracht naar de militaire gevangenis in het kasteel van Woerden
31 december 1824 - overgebracht naar de nieuwe militaire gevangenis in het oude Pesthuis van Leiden.
5 april 1826 - vader Petrus Jacobus Olieu dient een gratieverzoek in
6 mei 1826 - gratieverzoek door koninklijk besluit afgewezen
15 januari 1827 - overlijden in der militaire gevangenis van Oegstgeest - Leiden