dinsdag 26 maart 2019

Achille Olieu deel 4 - De jaren tussen de twee wereldoorlogen

Op 1 september 1919 verlaat Achille Olieu Beverlo en stapt weer het burgerleven in. In tegenstelling tot veel van zijn medemilitairen, vooral die van lagere rangen, hoeft hij zich geen financiële zorgen te maken. Hij kan onmiddellijk aan de slag in de goeddraaiende bakkerij van zijn ouders niet ver van het Rogierplein. 

Vergoeding voor gedemobiliseerde militairen en de frontstrepen


Voor veel soldaten, vooral gehuwden, wordt het een moeilijk periode na hun thuiskomst . Als ze al wat spaargeld hadden is dat door hun familie tijdens de oorlogsperiode opgebruikt. Al vlug na de Wapenstilstand beslist de overheid een aantal vergoeingen toe te kennen aan de gedemobiliseerden.
Ze krijgen:
- 25 frank per oorlogsjaar dat ze in dienst waren
- een demobilisatievergoeding van 100 frank (behalve de klassen van 1888 tot 1902 die maar 50 frank krijgen)
- 200 frank om nieuwe burgerkledij te kopen 
- een toelage van 100 frank voor kinderen geboren in 1919

Ondertussen worden er vescheidene oudstrijders verenigingen opgericht, zoals de V.O.S, de Vlaamse Oudstrijdersbond. Het algemene gevoel bij de gedemobiliseerde soldaten is dat ze na vele jaren opoffering erkenning en dankbaarheid verdienen, en die mag ook financieel vertaald worden. Iedereen heeft wel fysieke of mentale schade geleden en dat mag wel gecompenseerd worden. Ze vinden de vergoedingen veel te laag en vragen een vergoeding van minstens 200 frank per dienstjaar, de mogelijkheid om vanaf 50 jaar op pensioen te gaan en beroepskredieten. De kranten en de publieke opinie kiezen regelrecht de kant van de oudstrijders.

Op 1 juni 1919 wordt er dan ook een nieuwe wet aangenomen. Er komt een éénmalige dotatie van 500 frank voor officieren en 300 frank voor lagere rangen. Per kind wordt een extra vergoeding van 100 frank uitbetaald. Ongehuwde militairen krijgen hun vergoeding wel maar na hun 40e uitbetaald. 

Iedereen krijgt ook een verlofperiode van 40 dagen gedurende dewelke de soldij verder uitbetaald wordt. Daarboven ontvangen de gedemobiliseerden ook nog 30 dagen soldij. 

Hieronder: Uit 'De Poperinghenaar' van zondag 23 november 1919


Veel oudstrijders vinden deze vergoedingen te laag. Op 14 september 1919 betogen ze dan ook  in Brussel.


Ook in 1920  wordt er verder betoogd. Op donderdag 29 juli zijn de oudstrijders met ongeveer 20.000 in Brussel waar ze ook korte tijd het Parlementsgebouw bezetten en wat rake klappen uitdelen. 


Op 8 augustus verschijnt in de Poperinghenaar een 'ironisch' stukje over de betoging van de oudstrijders.




Dr. Verduyn, de leider van de V.O.S wordt inderdaad daarna gearresteerd en in de franstalige pers wordt over een Vlaams complot gesproken.


De regering zet er nu toch plots vaart achter en op 5 augustus wordt er een wetsvoorstel ingediend dat op 25 augustus  wordt goedgekeurd. Per maand dienst wordt nu 50 frank uitbetaald. Voor frontdienst is dat 75 frank per maand. Als er al een dotatie werd uitbetaald wordt die van het verschuldigde bedrag afgetrokken. 


Er wordt dus een 'Strijdersfonds' opgericht dat de de aanvragen zal behandelen en de uitbetalingen doen. De papiermolen maalt echter traag en de betalingen laten lange tijd op zich wachten . Op 21 juli 1921 wordt beslist dat het volledige bedrag op een spaarboekje van de A.S.L.K. wordt geplaatst, waarvan slechts 1/6 per jaar kan worden afgehaald. Het Strijdersfonds wordt 2 jaar later op 1 juli 1923 ontbonden.

Achille Olieu wacht tot 8 augustus 1921 om zijn aanvraag in te dienen bij het Strijdersfonds. 
Hieronder de vragenlijst die hij moet invullen.


Achille heeft nog geen enkele vergoeding ontvangen en hij vermeldt dat hij de strijdesrsvergoeding wenst te ontvangen maar dat het niet dringend is. De aanvraag wordt op 22 februari 1922 goedgekeurd en Achille krijgt 3900 frank op een spaarboekje van de A.S.L.K. Dat zou vandaag ongeveer 23.800 euro zijn.

 

Ook aan het aantal frontstrepen die een militair heeft verdiend hangt een vergoeding vast. Na de oorlog wordt berekend hoeveel frontstrepen iedere militair heeft verdiend. De frontstrepen die op de rechtermouw van het uniform mogen gedragen worden zijn dus niet alleen een teken van prestige maar bieden ook een financieel voordeel.

Na besluitwetten op 24 juni 1916 en 20 januari 1917 worden deze frontstrepen aan de Belgische militairen uitgereikt. Het K.B van juni 1916 kent een eerste frontstreep toe na 18 maanden frontdienst. In januari 1917 wordt de periode voor deze eerste frontsreep aangepast. Die wordt nu verdiend na 12 maanden dienst in de eerste linie aan het front. Daarna krijgt men na iedere 6 maanden een volgende frontstreep. Na de oorlog krijgt iedere militair die nog in dienst is op 1 januari 1919 een vergoeding van 20 centiemen voor de eerste twee strepen en 10 centiemen per volgende streep. 

Op 1 juni 1919 wordt het vergoedingssysteem aangepast. Voor de verdiende frontstrepen wordt nu een frontstrepenrente, een soort van militair pensioen uitbetaald. Voor de eerste streep wordt een jaarlijks bedrag van 100 frank toegekend en voor iedere bijkomende streep 50 frank. Militairen met meer dan vier frontstrepen krijgen de rente uitbetaald vanaf 50 jaar. Wie vier of minder frontstrepen heeft gekregen moet wachten tot zijn 55ste.



In mei 1929 worden de bedragen aangepast naar 500 frank voor de eerste streep en 250 frank voor de volgende strepen. De leeftijd van uitbetaling wordt dan tevens voor iedereen verlaagd naar 45 jaar. Er wordt na 1919 vaak geprotesteerd omdat de uitbetalingsleeftijd te hoog is. Veel soldaten zijn voor die leeftijd al overleden aan de gevolgen van blootstelling aan gas, een ziekte of verwonding opgelopen tijdens de oorlog. 

Er wordt ook geprotesteerd door krijgsgevangenen omdat die geen recht hebben op deze frontstrepen. Veel discussie ie er ook over het feit dat deze strepen alleen toegekend zouden worden aan militairen die dienst deden in de eerste linie.



Volgens het systeem van toekenning van frontstrepen kunnen 7 frontstrepen toegekend worden. Op 1 februari 1919 wordt nog een extra streep toegekend aan alle militairen die de volledige periode van augustus 1914 tot november 1918 in dienst waren. Het maximum te verdienen aantal frontstrepen wordt zo verhoogd naar 8.  

Hieronder: Pas op 14 juli 1921 wordt definitief beslist dat Achille Olieu recht heeft op het maximum van 8 frontstrepen.







Hierboven: de periode's waarop Achille de frontstrepen ontvangt. De eerste frontstrepen wet dateert van 24 juni 1916 met terugwerkende kracht. Achille krijgt zo op 1 augustus van dat jaar twee frontstrepen. Het jaartal bij 25 augustus wordt verkeerd vermeld als 1920. De wet dateerde van 25 augustus 1919.

Hieronder: Foto van Achille Olieu voor 1921. Op de rechtermouw zien we 7 frontstrepen.


Op de linkerarm zien we ook twee streepjes. Dit zijn kwetsuurstrepen en die krijgt hij omdat hij tijdens zijn dienstperiode twee maal gewond werd. Deze kwetsuurstrepen worden vanaf 21 april 1918 ingevoerd.




Voor Achille zullen de frontstrepen vooral een teken van prestige zijn. De rente zal hij natuurlijk niet weigeren. Ook het bedrag waarop hij recht heeft vraagt hij aan bij het Strijdersfonds, maar hij noteert dat het niet dringend is. Zoals eerder vermeld hoeft hij zich geen zorgen te maken om geld.

Het zou interessant zijn nu zijn mening te horen over de vele protesten van de oudstrijders. Hij begint ook als oorlogsvrijwilliger, maar werkt zich tegen het einde van de oorlog op tot luitenant. Zijn tweetaligheid helpt hem daarbij. Zijn vader is geboren in West-Vlaanderen, de provincie waar hij vier jaar verblijft. Volgens de rapporten die over hem gemaakt worden heeft hij een goed contact met de manschappen die hij leidt in de laatste maanden van de oorlog. We mogen dus aannemen dat hij ook wel sympathie heeft voor de Vlamingen, waarvan velen zich slecht behandeld hebben gevoeld door hun franstalige officieren. Na de oorlog sluit hij zich aan bij de vereniging 'L' Amicale des anciens officiers de la campagne 14-18'. Die komen bijeen om herinneringen aan de oorlog op te halen en hun doel is niet politiek.

Achille krijgt net als vele anderen na de oorlog nog een paar medailles. Zo wordt op 15 juli 1919 bepaald dat iedereen die dienstdeed beloond wordt met de Overwinningssmedaille. Op 21 juli wordt dan de Herinneringsmedaille aan de Oorlog 1914-1918 ingesteld.

Bijna 8 maanden na zijn terugkeer huwt Achille op 20 april 1920 met de 29 jarige Berthe De Greef,  jongste van de twee dochters van graanhandelaar Jacques De Greef uit Vilvoorde. 

Achille blijft ondertussen de rang houden van reserve luitenant bij het 2e regiment Grenadiers. Op 26 februari 1926 wordt hij getransfereerd naar het 1e regiment.


Twee weken later wordt op 11 maart in Sint-Joost-ten-Noode een dochtertje van Achille en zijn vrouw Berthe levensloos geboren. Op 6 augustus 1927 wordt een meisje dat de voornamen Jacqueline Paula Rachel krijgt geboren maar ze overlijdt na 3 dagen. Een jaar later krijgen Achille en Berthe opnieuw een dochter, Simonne Pauline Rachel Olieu. Die blijft gelukkig in leven. Maar iets meer dan drie maand later overlijdt Berthe De Greef onverwacht aan een hartfalen. (zie )

De Vuurkaart en het Vuurkruis


Bij oudstrijders is er ondertussen nog altijd discussie. Nadat ook frontstrepen worden toegekend aan militairen die geen dienst deden in de frontlinie lokt dat protest uit bij de frontsoldaten die lang in de eerste linie verbleven. In 1932 komt er een voorstel om een speciale kaart uit te reiken aan soldaten die minstens 12 maanden hebben doorgebracht aan het front. Een commissie wordt aangesteld om dit verder te onderzoeken. Na afloop schrijft de minister van landsverdediging Leon Dens een brief naar Koning Albert I. Hieronder enkele passages uit deze brief:

   De benaming 'strijder' is zonder onderscheid toegepast geworden op allen die het Land hebben gediend door eene aanwezigheid bij het Leger tijdens de periode van 4 Augustus 1914 tot 11 November 1918. In wetteksen werd er herhaaldelijk een verschil gemaakt tusschen die gemobiliseerden.
   Welnu een zeer groot aantal oudstrijders die tot vijf en dertig maand aanwezigheid tellen in eene eenheid welke door het vuur en de beweging in rechtstreeksche aanraking met den vijand was, hebben enkel de Zege- en de Herinneringsmedaille van den oorlog 1914-1918 bekomen en zijn aldus  verloren in de massa gemobiliseerden zonder dat er iets hen onderscheidt van diegenen die hunnen plicht in het achtergebied hebben volbracht, doch die slechts enkele dagen werkelijken dienst hebben gedaan tusschen 1 Augustus 1914 en 11 November 1918.
   Die vaststelling heeft Uwe Majesteit er toe gebracht toe te stemmen in het invoeren van een speciale kaart, uitsluitend bestemd voor die keurlingen voor wie 't doodsgevaar dagelijks brood was.
   Rekening houdend met vorenstaande beschouwingen heeft de Commissie welke gelast is de voorwaarden te bepalen, waaronder die kaart zou verleend worden, geoordeeld de benaming "Kaart van den strijder" niet te kunnen handhaven....
   Om die redenen en ten einde aan dit document van moreelen aard zijn algeheele beteekenis te geven, heeft zij mij de benaming "Vuurkaart" voorgesteld, welke beter aan het beoogde doel beantwoord....
   De "Vuurkaart" kan niet vergeleken worden met een in andere landen afgeleverd document van denzelfden aard. In Frankrijk inzonderheid is er aan de "Kaart van den Strijder" eene "rente van den strijder" verbonden. Er is geen sprake van dergelijken maatregel voor de "Vuurkaart", wijl de rente wegens oorlogsdiensten in België bestaat onder de naam van "Frontstrepenrente".
   De "Vuurkaart" krijgt dus enkel eene beteekenis van eeredocument. Daar zij in principe word afgeleverd aan al de militairen die ten minste twaalf maand tot eene eenheid in rechtstreeksche aanraking met den vijand hebben behoord, zal zij voor hen die ze bekomen hebben het onweerlegbaar bewijs zijn van hun volharding in de inspanning, niettegenstaande de gevaren en de ontbering.

Op 14 mei 1932 volgt het Koninlijk Besluit over de Vuurkaart.


Hieronder: Uit De Gazet van Poperinghe 14 augustus 1932. De Nationale Vereniging der Strijders van het Front laat in plaatselijke kranten een bericht plaatsen dat oudstrijders bij hen inlichtingen kunnen krijgen of ze recht hebben op de Vuurkaart en een formulier om ze in dat geval aan te vragen.


In Brussel houdt Jules Rozez in 1932 de boekhandel Franco-Belge open in de Ieperlaan 96. Hij komt uit een uitgeversfamilie die onder andere sedert het midden van de 19e eeuw de 'Almanach du Commerce et de l'Industrie de Belgique' uitgeeft.  In 1919 verdeelt hij de 7 indrukwekkende boekdelen uit de reeks 'Panorama de la Guerre' uitgegeven in Parijs door Jules Tallandier. 

Hieronder: Advertentie van Jules Rozez op 18 december 1919


Kort na het bekendmaken van de uitreiking van een Vuurkaart aan oudstrijders krijgt Jules Rozez het idee om die te bundelen in één of meerdere boekdelen. Met een formulier kunnen de oudstrijders hun gegevens bezorgen. Daarna volgt een huisbezoek waarbij ze bewijsmateriaal kunnen tonen voor de verstrekte gegevens. Het wordt al vlug duidelijk dat dit bij een positieve respons van de oudstrijders een enorme onderneming wordt. 

Jules Rozez die de afgelopen jaren met zijn boekhandel een aantal keren is verhuisd in Brussel richt daarom een naamloze vennootschap op en brengt in de loop van 1933 zijn nieuwe uitgeverij onder in de Koningstraat 262 in Brussel. 




Er is ondertussen ook nagedacht over het concept en er wordt gekozen voor een oblonguitgave met een vuurrode voor- en achterkaft. Rechtsboven  wordt een stempel in bas-reliëf, met de afbeelding van een vastberaden soldaat en het opschrift '1914-Yzer...Niet Over-1918" aangebracht. Er komt een uitgave in het Nederlands en het Frans.

Hieronder: In het Nederlands: 'Guldenboek Der Vuurkaart' - In het Frans 'Livre d'Or De La Carte Du Feu'.


Het is al vlug duidelijk dat niet alle oudstrijders in één boekdeel zullen kunnen opgenomen worden. Jules Rozez plant daarom, zolang er genoeg aanvragen zijn, ieder jaar een boekdeel uit te brengen. Het wordt ook een kwestie van de oudstrijders op de hoogte te brengen dat ze als houder van een Vuurkaart in deze boekenreeks kunnen opgenomen worden. De Oudstrijdersbonden worden gecontacteerd die dan plaatselijk Oudstrijders kunnen inlichtingen geven en helpen bij de aanvraag om opgenomen te worden in het Guldenboek.

Hieronder: Uit "De Poperinghenaar" van 24 november 1935 en 30 augustus 1936



In Brussel is Achille Olieu vlug op de hoogte van hoe hij een Vuurkaart kan aanvragen en daarna kan opgenomen worden in het Guldenboek. Indien de oudstrijder een geschikte 'pasfoto' bezit kan deze mee in het boek opgenomen worden.Veel oudstrijders zijn in 1919 nog nooit bij een fotograaf geweest en worden dan ook zonder in het boek geplaatst. Voor Achille is dat echter geen probleem. Zijn familie is welgesteld en het nemen of laten nemen van foto's en portretten is er al voor 1900 ingeburgerd. Achille bezorgt een foto van hemzelf in uniform. Hij heeft die laten nemen bij Ferdinand Buyle die niet ver van zijn ouderlijke woning zijn studio heeft in de Kruidtuinlaan. 



Jules Rozez moet ook nog beslissen in welke volgorde de oudstrijders in de boeken zullen opgenomen worden en kiest om dit per regiment te doen.  De geschiedenis van die regimenten wordt daarom ook (kort) in ieder boekdeel opgenomen. Ook over het verloop van de oorlog is er een overzicht van iets meer dan 60 bladzijden terug te vinden. 

Het eerste boek wordt in de loop van 1934 uitgegeven. Achille was er vlug bij en wordt erin opgenomen onder het 1e regiment grenadiers, hoewel hij de oorlog beëindigde bij het 2e regiment.
Hij is samen met 14 andere grenadiers terug te vinden op pagina 455. Hij heeft een Franstalig exemplaar besteld.




Om plaats te besparen wordt er onder de foto's met afkortingen gewerkt. In ieder boekdeel wordt een verklarende lijst met deze afkortingen opgenomen. We overlopen even de afkortingen bij Achille.

Na de naam volgt de woonplaats, rang en strepen.
8 ch. fr. = 8 frontstrepen (8 chevrons de front)
2 ch. bl. = 2 kwetsuutsepen (2 chevrons de blessure)

Daarna volgen de ontvangen onderscheidingen.
- Ridder in de Leopoldsorde met palm
- Ridder in de Kroonorde met palm
- Het Oorlogskruis met 3 palmen
- Het Ijzerkruis
- Medaille van de Strijder-Vrijwilliger  
- Overwinningsmedaille 14-18
- Oorlogsherinneringsmedaille 14-18
- Frans Oorlogskruis
- Orde van de Witte Arend van Servië 5e klasse met palmen

Hieronder: Bij het boek wordt ook nog een felrode Vuurkaart geleverd met een opsomming van deze gegevens.


Deze luxueuze uitgave heeft natuurlijk een prijs. Ook het vele voorbereidend werk moet daarin berekend worden. Voor veel van de armere oudstrijders wordt het een harde dobber om dit te betalen. Ze krijgen daarom ook de keuze om eerst een voorschot te betalen en daarna maandelijks verder af te betalen. De prijs van de boeken wordt na een paar jaar ook verhoogd. Zo gaat die op 1 september 1935 met 25 frank omhoog (zie artkel De Popereinghenaar hogerop). In 1937 is de prijs 295 frank. Dit zou nu ongeveer 285 euro zijn.  De prijs bij afbetaling is nog een stuk hoger. Voor Achille is de prijs echter geen probleem.



Op 27 april 1933 volgt er een koninklijk besluit dat de houders van een Vuurkaart een kenteken krijgen dat kan opgespeld worden of in het voorpand van een blazer of jas kan vastgemaakt worden.


Een negental maand later volgt op 6 februari 1934 nog een koninklijk besluit dat er ook een Vuurkruis-medaille komt voor alle Vuurkaarthouders. Het kenteken en de medaille mogen echter niet samen gedragen worden.

Hieronder: Uit de Aalsterse krant 'De Volksstem' van 16 februari 1934




De Latijnse tekst op de achterkant 'Salus Patria - Suprema Lex' betekent 'De veiligheid van ons Vaderland is de voornaamste (of hoogste) wet'.

Hieronder: Achille krijgt het Vuurkruis op 15 november 1935. Dit wordt op 2 februari ingeschreven in het dagboek van het 1e regiment Grenadiers.


Het ligt voor de hand en het gebeurt dan ook al vlug dat er een overkoepelende bond, waar Vuurkruisers zoals ze al vlug genoemd worden, wordt opgericht. In de grote steden komen er plaatselijk afdelingen.

Hieronder: Een emotionele oproep aan de houders van een Vuurkruis in de Ieperse krant 'De Halle' van 27 januari 1935. 


Hieronder: De eerste vergadering van de Ieperse Vuurkruisenbond door op zondag 12 mei 1935


Ondertussen is er in de regering al discussie over de Vuurkaart. De socialist Nèves interpelleert de liberale minister van landsverdediging Albert Devèze over de Vuurkaart en het Vuurkruis, en suggereert dat die er gekomen zijn onder invloed van fascistisch gezinde oudstrijdersverenigingen.

Uit de Volksstem van 4 april 1935


Achille leest waarschijnlijk wel in de Franstalige kranten over deze discussies en hij heeft er ongetwijfeld ook zijn mening over, maar ze hebben geenecht belang voor hem. Het aanvragen van de Vuurkaart bewijst wel dat hij trots is op zijn prestaties gedurende de Eerste Wereldoorlog. 

Ondertussen is Achille nog altijd reserveluitenant en kan nog stijgen in rang maar eind 1933 verklaart hij niet geinteresseerd te zijn om daarvoor nog het nodige te doen. Het leger is voor hem een afgesloten boek.


Op 24 maart 1934 wordt zijn dossier overgedragen aan de schatbewaarder van het depot van de 6e legerdivisie in Diest. Begin 1936 lopen de militaire verplichtingen van Achille af. Op 3 maart 1936 zendt het Ministerie van Landsverdediging een brief naar de commandant van het depot met de vraag waarom Achille als reserveluitenant nog geen verklaring heeft afgelegd of hij in de toekomst nog verder wil opgenomen blijven in het reservekader. Op 1 april bevestigt Achille dat hij daar geen verder deel van wil uitmaken. Zijn militaire carrière is daarmee officieel afgesloten. 


Achille die in 1914 dienst neemt als oorlogsvrijwilliger en zich opwerkt tot luitenant is na afloop van de oorlog duidelijk niet geïnteresseerd in een verdere militaire carrière, hoe graag ze hem ook in actieve dienst zouden willen houden. Zijn ouders zien hem graag terugkomen naar Brussel waar hij de verplichtingen in hun bloeiende zaak kan overnemen. Hij is trots op zijn jaren bij de Grenadiers, maar daar stopt het dan ook. 

Wanneer hij in april 1936 definitief alle banden met het leger verbreekt zijn we nog 4 jaar verwijderd van de tweede Duitse inval in België. Achille is dan 48. Zijn patriottische gevoelens zijn dan nog niet verminderde. Dat zien we in deel 5.